Één van de wijzigingen bij de kinderopvangtoeslag in 2023 is het loslaten van de Koppeling Gewerkte Uren (KGU), hieronder wordt de uitleg gegeven van deze maatregel.

Doel(en)

De KGU is een van de criteria om de omvang van het recht op kinderopvangtoeslag te bepalen. Dit is de verhouding tussen het aantal uren kinderopvangtoeslag waar ouders aanspraak op maken en het aantal gewerkte uren van de minst werkende ouder (aanspraak is 140 procent van de gewerkte uren). De KGU is voor veel ouders een ingewikkelde voorwaarde. Met name voor ouders met onregelmatige werktijden, zoals ondernemers, is het lastig in te schatten hoeveel uren per maand diegene werkt. Dit kan leiden tot (hoge) terugvorderingen en kan daarom voor een belemmering in de arbeidsparticipatie van deze ouders zorgen. Deze problematiek is ook gesignaleerd bij de uitwerking van motie Lodders/Van Weyenberg.1

Het loslaten van de KGU is afgesproken in het coalitieakkoord2 en beoogt een vereenvoudiging van het stelsel en een vermindering van de onzekerheid over recht op-en hoogte van de kinderopvangtoeslag. De maatregel houdt rekening met het doenvermogen van ouders door de vereenvoudiging en grotere toekenningszekerheid van de kinderopvangtoeslag en draagt ook bij aan het realiseren van de algemene beleidsdoelstelling van de kinderopvangtoeslag: het ondersteunen en stimuleren van de arbeidsparticipatie van ouders met jonge kinderen.

De grote terugvorderingen van de kinderopvangtoeslag vloeien voor een deel voort uit de arbeidsgerelateerde voorwaarden (zoals de KGU en de arbeidseis). De maatregel zoals beoogd heeft haar doelen bereikt, indien de uitvoering eenvoudiger wordt en ouders door het loslaten van de KGU minder complexiteit en onzekerheid ervaren. Dit heeft als gevolg dat er minder terugvorderingen optreden en ouders beter hun gewenste urengebruik kunnen realiseren.

Met de verwachte stijging in het gebruik van kinderopvangtoeslag kunnen wel de terugvorderingen vanwege afwijkend inkomen, afwijkende urenafname en het niet voldoen aan de arbeidseis toenemen. Dit is een aandachtspunt. Deze risico’s worden aanmerkelijk kleiner door de aanvullende onderdelen van de stelselwijziging, met name het loslaten van de inkomensafhankelijkheid en het overgaan op directe financiering (betere aansluiting op werkelijke urenafname).

Beleidsinstrument(en)

Per 2022 is de KGU in de buitenschoolse opvang (BSO) gelijkgetrokken met de dagopvang.3 Ouders kunnen vanaf dat moment ook voor de BSO aanspraak maken op kinderopvangtoeslag voor maximaal 140 procent van het aantal gewerkte uren van de minst werkende partner. Voor deze wijziging was dat nog 70 procent in 2019. In 2020 en 2021 is de KGU tijdelijk verruimd in het kader COVID-19. Hiermee is een deel van de knelpunten deels ondervangen. Het volledig aanpakken van de knelpunten die voortvloeien uit de arbeidsgerelateerde voorwaarden, zonder de gerichtheid van de kinderopvangtoeslag op werkende ouders los te laten, heeft geleid tot de keuze om de KGU los te laten. Er zijn eventuele andere, meer gerichte, opties zoals het afschaffen van de KGU voor enkel de BSO of alleen voor ouders met een flexibel arbeidscontract of onregelmatige werktijden. Er is niet gekozen voor deze opties, omdat ze ofwel niet toereikend en complex zijn (focus BSO), lastig uitvoerbaar (flexibel contract, onregelmatige werktijden) en complex voor ouders in combinatie met rechtsgelijkheid (flexibel contract, onregelmatige werktijden). Daarnaast wordt het uitvoeringsknelpunt van de KGU alleen opgelost bij het volledig loslaten ervan.

De gerichtheid op werkende ouders en dus arbeidsparticipatie blijft bij het loslaten van de KGU bestaan via de arbeidseis, die volgt uit artikel 1.6 van de Wet kinderopvang. Om aanspraak te maken op de toeslag moeten ouders volgens dit artikel werken of een traject naar werk volgen. Zo blijft tegemoetkoming in de kosten voor jonge ouders voorwaardelijk op het gaan- of blijven werken. Deze verbinding wordt nu niet meer direct gekoppeld aan de gewerkte uren, maar aan deelnemen aan de arbeidsmarkt.

Het loslaten van de KGU is een uitvoerbare maatregel, zowel voor ouders als voor Toeslagen, om de kinderopvangtoeslag te vereenvoudigen. Daarbij kan deze maatregel op korte termijn, middels een wijziging van het Besluit kinderopvangtoeslag, al per 2023 worden doorgevoerd.

Er zijn twee opties om het loslaten van de KGU vorm te geven:

  1. De situatie zoals in 2020 en 2021 (via artikel 8b van het Besluit kinderopvangtoeslag): Het aantal uren kinderopvang dat voor kinderopvangtoeslag in aanmerking komt, bedraagt voor ieder kind niet meer dan 230 uren per kalendermaand vermenigvuldigd met het aantal maanden waarin de ouder en diens partner arbeid verrichten.
  • De situatie van voor 2012: Het aantal uren kinderopvang dat voor kinderopvangtoeslag in aanmerking komt, bedraagt voor ieder kind niet meer dan 230 uren per kalendermaand.

In het ontwerpbesluit is gekozen voor optie 1: de vormgeving waarbij werkende ouders per gewerkte kalendermaand aanspraak kunnen maken op ten hoogste 230 uren kinderopvangtoeslag (onafhankelijk van het exacte aantal gewerkte uren per kalendermaand). Zo krijgt een gezin per gewerkte kalendermaand maximaal recht op KOT, vergelijkbaar met de situatie zoals deze nu is voor studenten en mensen die een (integratie-)traject naar werk volgen.

Er is bij de keuze de KGU los te laten onvermijdelijk sprake van een afruil tussen de proportionaliteit van het recht op kinderopvangtoeslag in relatie tot de omvang van de arbeidsdeelname enerzijds, en eenvoud in de uitvoering en toekenningszekerheid voor ouders bij wisselende urenomvang anderzijds. In de gekozen optie geldt dat ouders bij een geringe arbeidsdeelname per maand recht krijgen op 5 dagen opvang per week. Daarmee vergroot deze maatregel het verschil tussen ouders die werken en ouders die niet werken en geen aanspraak maken op kinderopvangtoeslag. Het wordt aantrekkelijk te gaan werken om zo aanspraak te maken op kinderopvangtoeslag. Tegelijkertijd ontstaat daarbij wel de mogelijkheid dat een gezin bij geringe arbeidsdeelname maximale toegang tot kinderopvangtoeslag krijgt.

  1. Kamerstukken II 2020/21, 31066, nrs. 898 en 927.
  2. Zie budgettaire bijlage bij het coalitieakkoord ‘Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst’, p.4.
  3. Besluit van 31 augustus 2021 tot wijziging van het Besluit kinderopvangtoeslag in verband met de indexatie van de toetsingsinkomens en de maximum uurprijzen voor de dagopvang, buitenschoolse opvang en gastouderopvang en de verruiming van de koppeling gewerkte uren voor buitenschoolse opvang (Stb. 2021, 434)


De gegegevens in dit artikel zijn voor het laatst bijgewerkt en gecontroleerd op 29 september 2023