De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, mevrouw Van Gennip heeft de voorgenomen maximum uurtarieven 2024 voor de kinderopvangtoeslag bekend gemaakt. Update : deze tarieven zijn medio oktober definitief vastgesteld.

De uurtarieven worden met 6,01 % geïndexeerd voordat er per uur € 0,02 wordt gekort. Hiermee betalen met name de ouders van kinderen die gebruik maken van het KDV en BSO het verbetertraject gastouderopvang in 2024. Het maximum uurtarieven dagopvang stijgt dus effectief met 5,81 %, de buitenschoolse opvang met 5,73 % en de gastouderopvang met 5,69 %.

Dit geeft dan voor 2024 het volgende beeld:

Dagopvang van € 9,12 in 2023 naar € 9,65 in 2024
Buitenschoolse opvang van € 7,85 in 2023 naar € 8,30 in 2024
Gastouderopvang van € 6,85 in 2023 naar € 7,24 in 2024

Op 21 september 2023 is er een motie ingediend waarbij circa 450 miljoen euro beschikbaar zou komen ter verhoging van de uurtarieven 2024. Nog onduidelijk is tot welk bedrag de uurtarieven worden aangepast en of beide kamers akkoord gaan, zo gauw dit bekend is zullen we de gegevens aanpassen. Mogelijk wordt dit KDV circa € 10,25, BSO circa € 9,12 en Gastouderopvang circa € 9,53.

Hieronder tref je de nota van toelichting aan met de argumentatie van de minister.

De tabel kinderopvangtoeslag 2024 tref je hier aan.

NOTA VAN TOELICHTING

I ALGEMEEN DEEL

1. Inleiding

In dit besluit worden de maximum uurprijzen en toetsingsinkomens van de kinderopvangtoeslag geïndexeerd en wordt dekking mogelijk gemaakt voor drie beleidsmatige maatregelen.

2. Wijzigingen kinderopvangtoeslag 2024

2.1. Indexering maximum uurprijzen kinderopvangtoeslag

Jaarlijks worden de maximum uurprijzen van de kinderopvangtoeslag met ingang van 1 januari geïndexeerd. De indexatie is een gewogen gemiddelde van de ontwikkeling van de loonvoet bedrijven (80%) en de ontwikkeling van de consumentenprijsindex (20%). De indexering voor 2024 is gebaseerd op drie onderdelen. Ten eerste een correctie van de indexering in 2022 (0,02%), doordat de prijsontwikkeling van dat jaar is bijgesteld van 9,9% naar 10,0%. Ten tweede een correctie van de indexering in 2023 (1,29%), doordat de verwachte loon- en prijsontwikkeling voor dat jaar naar 5,48% is bijgesteld. Ten derde de loon- en prijsontwikkeling voor 2024 (4,70%), op basis van het Centraal Economisch Plan (hierna: CEP) 2023. Dit betekent dat de maximum uurprijzen worden aangepast met 6,01% als gevolg van de indexering (1,29% + 4,70% + 0,02%).

2.2. Bekostiging van drie beleidsmatige maatregelen

Drie beleidsmatige maatregelen omtrent kinderopvang moeten structureel van dekking worden voorzien. In lijn met de begrotingsregels van het kabinet, moeten beleidsmatige maatregelen van dekking worden voorzien op de eigen begroting van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Hiervoor zijn binnen de kinderopvangtoeslag enkele mogelijkheden. Zo kunnen de toetsingsinkomensgrenzen en de toeslagpercentages verlaagd worden. Het verlagen van toetsingsinkomensgrenzen of de toeslagpercentages biedt echter alleen het eerstkomende jaar dekking, maar is niet mogelijk in combinatie met de hervorming van de kinderopvangtoeslag die in het coalitieakkoord is aangekondigd. Deze behelst immers op termijn een inkomensonafhankelijke vergoeding van 96% tot aan de maximum uurprijs voor de kosten van kinderopvang van werkende ouders. Er zou echter wel een structurele dekking gevonden kunnen worden door het verlagen of niet volledig indexeren van de maximum uurprijzen. Om deze reden is ervoor gekozen om zowel de maximum uurprijzen voor dagopvang, buitenschoolse opvang (BSO) als de gastouderopvang minder te indexeren. Het gaat om de volgende maatregelen:

  • Zwangerschapsverlof voor doelgroepers (kosten € 1,4 mln. structureel): onbedoeld kunnen niet alle ouders die tot een doelgroep behoren[1] onder huidige wet- en regelgeving aanspraak maken op kinderopvangtoeslag tijdens de periode rondom de bevalling, terwijl zij voor en na deze periode wél aanspraak kunnen maken. Het gaat bijvoorbeeld om inburgeraars die de verplichte leerroute volgen. Zij kunnen aanspraak maken op kinderopvangtoeslag als zij een activiteit uitvoeren, zoals in dit geval het volgen van een inburgeringscursus. In de Wet kinderopvang is opgenomen dat vrouwen in loondienst (op grond van hun arbeidscontract) aanspraak behouden op kinderopvangtoeslag gedurende zwangerschaps- en bevallingsverlof. Voor overige doelgroepers die geen arbeid verrichten, maar om andere redenen wel aanspraak kunnen hebben op kinderopvangtoeslag, hangt het van de omstandigheden af welke gevolgen zwangerschap en bevalling hebben op die aanspraak. Onbedoeld kan een strikte toepassing van de letter van de wet – het ‘volgen van’ bijvoorbeeld een leerroute uit de Wet inburgering – leiden tot beëindiging van de kinderopvangtoeslag wanneer bijvoorbeeld de periode van zwangerschap en bevalling samenvalt met het einde van een opleiding of cursus. In een dergelijk geval heeft het niet (kunnen) toekennen van kinderopvangtoeslag een praktische achtergrond. Waar de wet echter zelf een knelpunt is, zal het kabinet zich ervoor inspannen de Wet kinderopvang zo spoedig mogelijk te wijzigen om het onbedoeld uitsluiten van doelgroepers in hun periode van zwangerschap en bevalling te voorkomen. De bekostiging van deze uitbreiding van de doelgroep wordt gevonden binnen de kinderopvangtoeslag.
  • Verbetertraject gastouderopvang (kosten € 16,3 mln. structureel): met aanscherping van kwaliteitseisen in wet- en regelgeving zal de kwaliteit van de gastouderopvang beter geborgd zijn. De maatregelen bestaan onder meer uit verhogen van het opleidingsniveau, het introduceren van permanente educatie en het uitbreiden en beter vastleggen van de pedagogische begeleiding door het gastouderbureau. Een deel van de gastouderbureaus en gastouders zullen als gevolg van deze maatregelen extra kosten maken en een extra tijdsinvestering moeten doen. Deze kosten kunnen worden doorberekend in de kostendekkende uurtarieven. Om de extra kosten hiervan niet volledig ten lasten te laten komen van ouders – en daarmee de toegankelijkheid van de gastouderopvang onder druk te zetten – worden de extra kosten verdisconteerd in de maximum uurprijs voor de gastouderopvang per 2025, de beoogde inwerkingtreding van de aangescherpte kwaliteitseisen (zoals dat ook is gebeurd voor de andere opvangvormen bij de Wet Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang (IKK) in 2018).
  • Aanpassing doelmatigheidsgrenzen (kosten € 3,4 mln. structureel): Aan Dienst Toeslagen van het ministerie van Financiën wordt toestemming gegeven om structureel een doelmatigheidsgrens te hanteren op afwijkingen in het aantal genoten opvanguren. Een afwijking lager dan het drempelbedrag leidt niet tot een terugvordering. De beperkte capaciteit bij Dienst Toeslagen wordt zo efficiënter ingezet, onder andere om dienstverlenende ondersteuning bij de aanvraag van de kinderopvangtoeslag te bieden om terugvorderingen te voorkomen. De drempel leidt tot minder (kleine) terugvorderingen, waardoor de totale uitgaven aan de kinderopvangtoeslag licht stijgen.

Door deze maatregelen worden de maximum uurprijzen voor de dagopvang, de BSO en de gastouderopvang in 2024 met € 0,02 minder geïndexeerd. Hiermee wordt voldoende dekking opgehaald om de maximum uurprijs voor de gastouderopvang vanaf 2025 met € 0,21 extra te indexeren ten behoeve van de kwaliteitsverbetering. Het minder indexeren van de maximum uurprijs kan er voor zorgen dat de toegankelijkheid voor met name de lage inkomens onder druk komt te staan. Tegelijkertijd wordt de problematiek (gelijke behandeling voor zwangere doelgroepers, kwaliteit van gastouderopvang en degelijke uitvoering door Dienst Toeslagen) groot genoeg geacht om hiervoor toch dekking te zoeken binnen de maximum uurprijzen. In algemene zin betekent dit een herverdeling van de kinderopvangtoeslag onder alle huishoudens naar huishoudens die geraakt worden door de geconstateerde knelpunten. De toegankelijkheid van de kinderopvang wordt doorlopend gemonitord en daaruit blijkt dat de deelname nog steeds stijgt. Onlangs heeft het CBS een onderzoek naar het gebruik van kinderopvangtoeslag gepubliceerd waaruit blijkt dat het gebruik in de jaren 2015 tot en met 2021 is gestegen, onder alle inkomensgroepen.[2] Dit blijkt ook uit de kwartaalrapportages die worden opgesteld aan de hand van de data van Dienst Toeslagen.

Het totale pakket aan maatregelen behelst een dekkingsopgave van circa € 21 miljoen structureel. In tabel 1 is te zien tot welke maximum uurprijzen dit leidt. Hierin zijn de beleidsmatige maatregelen meegenomen.

Tabel 1. Maximum uurprijs voor verschillende soorten opvang
Maximum uurprijs20232024
Dagopvang9,12€ 9,65
Buitenschoolse opvang7,85€ 8,30
Gastouderopvang6,85€ 7,24

2.3 Indexering toetsingsinkomens inkomensgroepen

Ook de toetsingsinkomens van de inkomensgroepen worden jaarlijks met ingang van 1 januari geïndexeerd. Het indexeringspercentage voor de toetsingsinkomens is een gewogen gemiddelde van de procentuele ontwikkeling van de contractlonen in de marktsector, de premie gefinancierde sector en de gesubsidieerde sector, en bij de overheid, zoals geraamd voor 2024 in het CEP 2023. Het indexeringspercentage voor 2024 bedraagt 5,02%. Dit is verwerkt in de kinderopvangtoeslagtabel 2024 in bijlage I, behorende bij artikel 6 van het Besluit kinderopvangtoeslag. In artikel 8, derde lid, staat dat als het toetsingsinkomen € 127.939 of meer bedraagt de ouder voor de kosten van de kinderopvang van het eerste kind kinderopvangtoeslag ontvangt waarvan de hoogte 33,3 procent van die kosten betreft. In bijlage 1, de kinderopvangtoeslagtabel, geldt de 33,3 procent echter pas voor het toetsingskomen vanaf € 132.251. Dit bedrag is per abuis eerder niet aangepast in artikel 8. Dit zal worden aangepast naar € 138.890.

3. Financiële consequenties

Indexering van de toetsingsinkomens met de gemiddelde contractloonmutatie (5,02%) is naar verwachting budgettair neutraal omdat door indexering de gemiddelde inkomensontwikkeling wordt verwerkt in de inkomensklassen. Dit betekent dat ouders gemiddeld genomen in dezelfde inkomensklasse blijven. Daarnaast worden de maximum uurprijzen voor 2024 vastgesteld. De bruto-uitgaven kinderopvangtoeslag zijn circa € 4,57 miljard. De kosten van indexatie (6,01%) in 2024 bedragen circa € 274 miljoen. Het bedrag van de reguliere indexering conform de geldende regelgeving is al onderdeel van de Rijksbegroting.

4. Inkomenseffecten

Bij reguliere indexatie loopt de kinderopvangtoeslag in de pas met de gemiddelde loon- en prijsontwikkeling in de economie, zodat deze ontwikkelingen via de kinderopvangtoeslag gemiddeld geen inkomenseffecten geven. De lagere indexatie van de maximum uurprijzen met € 0,02 per uur geeft een beperkt negatief inkomenseffect, afhankelijk van het inkomen, gebruik van kinderopvang en het uurtarief. Alleen ouders met een uurtarief boven het maximum uurtarief gaan erop achteruit. Zij gaan de € 0,02 per uur gemiste indexatie volledig zelf betalen, terwijl bij volledige indexatie een deel vergoed zou worden: 96% voor de laagste inkomens en minimaal 33,3% voor de hoogste inkomens. De extra kosten (uitgaande van één dag kinderopvang) liggen daarmee op jaarbasis op €10,50 (dagopvang) en € 5,60 (BSO) voor de laagste inkomens en op minimaal €3,60 (dagopvang) en € 1,90 (BSO) voor de hoogste inkomens.

5. Uitgebrachte adviezen

Dienst Toeslagen heeft de wijzigingen uit de onderhavige regeling met de uitvoeringstoets beoordeeld. Dienst Toeslagen verwacht dat deze uitvoerbaar zijn. Met de wijziging van het Besluit wordt alleen de dekking geregeld. Bij wijziging van de Wet kinderopvang zullen de daarin meelopende maatregelen separaat van een uitvoeringstoets worden voorzien.

6. Gevolgen regeldruk

Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het – behoudens eenmalige kennisnemingskosten – geen gevolgen voor de regeldruk heeft. Deze wijziging van het Besluit kinderopvangtoeslag heeft geen gevolgen voor de regeldruk van bedrijven, burgers en uitvoerende professionals.

7. Uitkomsten internetconsultatie

Het onderhavige besluit is in februari en maart 2023 vier weken opengesteld voor internetconsultatie. Op het moment van internetconsultatie was het nog niet mogelijk alle informatie in te vullen, omdat de bedragen van het CEP destijds nog niet bekend waren. Wel zijn de achterliggende principes voor indexering toegelicht. Tevens was het voornemen voor de dekking van de drie eerder genoemde maatregelen nog niet bekend ten tijde van de consultatie. De consultatie heeft geleid tot twintig reacties.

De meeste reacties gaan in op de hoge kosten van kinderopvang. Doordat veel kinderopvangorganisaties een tarief boven de maximum uurprijs rekenen, zou de toegankelijkheid van kinderopvang onder druk komen te staan. Een ouder geeft aan dat de hoge kosten aanleiding zijn om minder te gaan werken. Uit de kwartaalrapportages kinderopvang blijkt dat de gemiddelde tarieven in de dagopvang en de BSO gemiddeld boven de maximum uurprijs liggen. In een Kamerbrief over de tariefontwikkeling staat vermeld dat uit de eerste gegevens over dit jaar naar voren komt dat het verschil tussen de uurtarieven in de sector en de maximum uurprijzen kleiner is geworden ten opzichte van eerste kwartaal van 2022. De hoogte van tarieven is een belangrijk aandachtspunt, omdat het van invloed kan zijn op de toegankelijkheid. Onlangs heeft het CBS ook een uitsplitsing gemaakt naar het recht op en gebruik van kinderopvangtoeslag tussen 2015 en 2021. Hierbij heeft het CBS onderscheid gemaakt naar verschillende inkomensgroepen. Hoewel het gebruik onder lage inkomens lager ligt dan onder hoge inkomens, is het gebruik onder alle inkomensgroepen in deze periode toegenomen, wat een positieve ontwikkeling is. Het gebruik en de ontwikkeling van de uurtarieven worden gemonitord.

Veel reacties gaan daarbij ook in op de bijdrage van kinderopvang aan de marginale druk. Aangezien de kinderopvangtoeslag inkomensafhankelijk is, neemt de hoogte van de toeslag af tot minimaal 33,3% naarmate het inkomen stijgt. Sommige reacties geven aan dit oneerlijk te vinden, omdat de overheid volgens hen het op deze manier ontmoedigt om meer te gaan werken. Dit kabinet heeft de ambitie om de kinderopvangtoeslag in 2027 af te schaffen en te vervangen door een inkomensonafhankelijke vergoeding. Het vergoedingspercentage zal vervolgens 96% bedragen voor alle inkomensgroepen wat ten goede komt aan verlaging van de marginale druk.

Enkele reacties roepen ook om rekening te houden met de gestegen kosten door de verhoging van de lonen volgens de Cao Kinderopvang 2023-2024 die begin 2023 is afgesloten. Het is echter onwenselijk om de maximum uurprijs te indexeren op basis van tariefontwikkelingen in de sector, omdat daarmee een oplopende spiraal zou ontstaan waarbij stijgende tarieven automatisch worden afgewenteld op de belastingbetaler via een hogere maximum uurprijs. Daarom vindt de indexatie plaats aan de hand van een onafhankelijke index, gebaseerd op de gemiddelde loon- en prijsontwikkeling in de economie.

In een aantal reacties wordt de verwachting uitgesproken dat de kinderopvangtoeslag in 2024 al sterk zal stijgen, vooruitlopend op de invoering van een inkomensonafhankelijke vergoeding in 2025. Ook roepen enkele reacties op om de tarieven die (commerciële) kinderopvangorganisaties vragen, nu al te reguleren, omdat zij vrezen dat de stelselwijziging tot tariefstijgingen zal leiden. Dit Besluit ziet echter alleen toe op de indexatie van de kinderopvangtoeslag in het huidige financieringsstelsel. Bij het ontwerp van het nieuwe stelsel worden deze aspecten meegenomen.

In een enkele reactie wordt opgeroepen om de financiering te koppelen aan het aantal dagen dat wordt gewerkt. Eerder was het recht op kinderopvangtoeslag afhankelijk van het aantal uren dat ouders werkten; de koppeling gewerkte uren (kgu). Dat bleek tot (hoge) terugvorderingen te leiden, omdat het lastig is voor ouders om het precieze aantal gewerkte uren in te schatten bij het aanvragen van kinderopvangtoeslag. Om het toeslagensysteem te versimpelen heeft het kabinet besloten om de kgu per 1 januari 2023 los te laten. Dit betreft een vereenvoudiging voor zowel ouders als de uitvoering.

Tevens is er gereageerd op de systematiek achter de indexatie. De reactie gaat in op twee elementen van de indexeringssystematiek; namelijk dat de indexatie wordt gebaseerd op het CEP, dat het CPB in maart publiceert, in plaats van de MEV, dat het CPB in september publiceert. In het reguliere proces dient het definitieve besluit in oktober gepubliceerd te zijn, zodat Dienst Toeslagen voldoende tijd heeft om de systemen aan te passen op basis van de nieuwe maximum uurprijzen en inkomenstabel. In december moet immers het voorschot voor januari van het nieuwe jaar worden uitgekeerd. Tevens dient, in lijn met artikel 4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving, de termijn tussen de publicatiedatum van een algemene maatregel van bestuur en het tijdstip van inwerkingtreding, in dit geval de van de uitvoering, minimaal twee maanden te zijn (uiterlijk 1 november). Voor de totstandkoming van dit besluit dient een aantal verplichte stappen gevolgd te worden, waaronder een voorhangprocedure bij de Eerste en Tweede Kamer en advisering door de Afdeling advisering van de Raad van State. Daarom is ervoor gekozen om bij de bepaling van de tarieven uit te gaan van de raming in het CEP in maart, in plaats van de MEV in september. De periode van Prinsjesdag tot 1 november is te kort om het Besluit kinderopvang te wijzigen. Voor de inflatiecorrectie over 2022 heeft het kabinet een uitzondering gemaakt, vanwege de onvoorziene en uitzonderlijk hoogte hiervan. Dit heeft tot gevolg dat het Besluit kinderopvangtoeslag in 2023 twee keer moet worden aangepast. Dienst Toeslagen heeft bij uitzondering, vooruitlopend op besluitvorming kinderopvangtoeslag, uitgekeerd op basis van de extra geïndexeerde maximum uurprijzen. Het is niet wenselijk jaarlijks vooruit te lopen op de besluitvorming.

Daarnaast wordt aangegeven dat het onvoldoende is om te corrigeren voor het lopende jaar en dat ook voor het voorgaande jaar gecorrigeerd zou moeten worden. Dit, omdat de uiteindelijke loon- en prijsontwikkeling kan afwijken van de oorspronkelijke ramingen in maart. Zoals is toegelicht in de beantwoording van gestelde Kamervragen wordt de indexeringssystematiek geëvalueerd.[3] Daarin zal ook dit aspect worden meegenomen.

8. Resultaten voorhangprocedure

Dit besluit is op PM aangeboden[4] aan de voorzitter van de Eerste en Tweede Kamer voor de op grond van artikel 3.4 van de Wet kinderopvang verplichte voorhangprocedure van vier weken. PM: uitkomst voorhangprocedure.

9. Inwerkingtreding

Dit besluit wordt uiterlijk op 1 oktober 2023 gepubliceerd en treedt in werking met ingang van 1 januari 2024, zijnde de aanvang van een nieuw berekeningsjaar. Daarmee is voldaan aan het kabinetsbeleid over vaste verandermomenten en een minimuminvoeringstermijn voor regelgeving, zoals neergelegd in aanwijzing 4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Op grond van dat beleid treedt een algemene maatregel van bestuur op 1 januari of 1 juli in werking en vindt publicatie plaats uiterlijk twee maanden voor inwerkingtreding.

Artikelsgewijs


Artikel I, onderdelen A en B (artikel 4 en 5a)

Artikel 4, eerste lid, van het Besluit kinderopvangtoeslag bevat de maximum uurprijzen voor de dagopvang, de BSO en de gastouderopvang. Op grond van artikel 5 van het Besluit kinderopvangtoeslag worden jaarlijks de maximum uurprijzen van de kinderopvangtoeslag geïndexeerd. De indexatie is een gewogen gemiddelde van de ontwikkeling van de loonvoet bedrijven (80%) en de ontwikkeling van de consumentenprijsindex (20%). Artikel I, onderdeel A, stelt de geïndexeerde maximum uurprijzen voor 2024 vast. Die indexatie gebeurt op de wijze die is geregeld in artikel 5a van het Besluit kinderopvangtoeslag, aan de hand van de indexatiepercentages die worden vastgesteld door artikel I, onderdeel B. Artikel I, onderdeel B, ziet op een afwijking in de jaarlijkse indexatie van de maximum uurprijzen. De reden van de afwijking is toegelicht in paragraaf 2.2 van het algemene deel van deze nota van toelichting.

Artikel I, onderdeel C (artikel 8)

In artikel 8, derde lid, van het Besluit kinderopvangtoeslag is vastgelegd vanaf welk toetsingsinkomen de ouder voor de kosten van kinderopvang van het eerste kind een kinderopvangtoeslag ontvangt waarvan de hoogte 33,3 procent van die kosten bedraagt. De inkomensgrens wordt in 2024 veranderd in € 138.890. Ouders met een toetsingsinkomen van € 138.890 en hoger krijgen een tegemoetkoming ter hoogte van de vaste voet.

Artikel I, onderdeel D (Bijlage I)

Met dit onderdeel wordt bijlage I behorende bij het Besluit kinderopvangtoeslag vervangen door de bijlage behorende bij dit besluit. Voor de berekening van kinderopvangtoeslag is in deze bijlage de verdeling van de toetsingsinkomens in inkomensgroepen geregeld.

Deze nota van toelichting wordt ondertekend mede namens de Staatssecretaris van Financiën.

De Minister van Sociale Zaken  en Werkgelegenheid,         C.E.G. van Gennip 
  

[1] Dit zijn groepen waarbij in bepaalde gevallen ouders niet werken, maar wel bewegen richting participatie (bijvoorbeeld omdat de ouder een studie volgt) of omdat deze ouders om een andere reden de zorg voor het kind niet op zich kunnen nemen (omdat bijvoorbeeld een van beide ouders in detentie zit of omdat een van beide ouders langdurige zorg nodig heeft en daarvoor over een Wlz-indicatie beschikt).

[2] https://www.cbs.nl/nl-nl/maatwerk/2023/07/recht-op-en-gebruik-van-kinderopvangtoeslag-2015-2021.

[3] PM verwijzing

[4] PM verwijzing

De gegegevens in dit artikel zijn voor het laatst bijgewerkt en gecontroleerd op 11 oktober 2023