Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid C.E.G. van Gennip heeft op 9 oktober 2023 de “Periodieke rapportage kinderopvangbeleid 2015-2022. De effecten van het kinderopvangbeleid op de ontwikkeling van kinderen” middels onderstaande brief aangeboden aan de Tweede Kamer.

1. Introductie

Goede kinderopvang neemt ouders zorg uit handen, maakt het mogelijk om deel te nemen op de arbeidsmarkt en biedt kinderen de mogelijkheid om zich verder te ontwikkelen. Het kinderopvangbeleid in Nederland kent dan ook twee nevengeschikte hoofddoelen. Het eerste doel is het ondersteunen van ouders in het combineren van arbeid en zorg. Het tweede doel is het bevorderen van de ontwikkeling van kinderen.

Met deze brief bied ik uw Kamer de periodieke rapportage kinderopvangbeleid 2015-2022 aan. Tijdens het maken van beleid is het belangrijk om regelmatig terug te kijken. Dat laat zien wat het beleid heeft opgeleverd en biedt lessen voor de toekomst. De periodieke rapportage van beleid is een vast onderdeel van de Strategische Evaluatie Agenda (SEA) van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en geldt ook voor het kinderopvangbeleid. Uw Kamer is eerder geïnformeerd over de opzet van de rapportage.[1]

Deze periodieke rapportage richt zich op het tweede doel van kinderopvangbeleid, de ontwikkeling van het kind. De hoofdvraag van de rapportage is in hoeverre het beleid in dat opzicht doeltreffend en doelmatig is geweest, en hoe dit verbeterd zou kunnen worden. De rapportage bevat ook beleidsopties, dit is een verplicht onderdeel. Ook deze beleidsopties zijn dus ingegeven vanuit het perspectief van de ontwikkeling van het kind, niet vanuit het doel van het ondersteunen van arbeidsparticipatie. Ik geef in deze brief een reactie op de rapportage, maar ga niet in op de beleidsopties, vanwege de demissionaire status van het kabinet. Het is aan een nieuw kabinet om te zien of en hoe het document kan worden gebruikt om het kinderopvangbeleid verder te brengen.

Medewerkers van SZW hebben de rapportage opgesteld op basis van bestaande evaluaties en wetenschappelijke onderzoeken en gesprekken met deskundigen. De onafhankelijkheid is gewaarborgd door gebruik te maken van onafhankelijk onderzoek, het meelezen door externen en het oordeel van een onafhankelijk expert, namelijk dr. Mariëlle Cloin (senior onderzoeker Publieke gezondheid en jeugd, Tilburg University). Het oordeel vindt u als bijlage bij deze brief.

In deze brief geef ik eerst een samenvatting van de bevindingen van de periodieke rapportage. Daarna reageer ik op de bevindingen en besteedt daarbij expliciet aandacht aan twee onderdelen:

  1.  De kwaliteit van de kinderopvang
  2.  Betaalbaarheid en toegankelijkheid

2. Uitkomsten periodieke rapportage

2.1 Kwaliteit

Volgens de Landelijke Kwaliteitsmonitor Kinderopvang is de kwaliteit van de kinderopvang over de afgelopen jaren voldoende tot goed.[2] In vergelijking met andere landen is de kwaliteit in Nederland hoog. De kwaliteit is bovendien vanaf 2015 toegenomen. Daarnaast is het bereik toegenomen, ook onder kinderen in kwetsbare situaties. Dit ging samen met beleidsinvesteringen in kwaliteit en bereik, bijvoorbeeld met de Wet Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang (Wet IKK). Mede op basis van de evaluatie van de Wet IKK kunnen we aannemen dat deze investeringen hebben bijgedragen aan verbetering van de kwaliteit en het bereik en daarmee aan de ontwikkeling van het kind.

De rapportage benadrukt het belang van een hoge kwaliteit van kinderopvang. Hierbij geeft de rapportage aan dat intensief gebruik van Nederlandse kinderopvang vanaf ongeveer 2 jaar oud gemiddeld genomen een positief effect heeft op de cognitieve ontwikkeling van kinderen, met name op de taal- en leesontwikkeling. Deze effecten zijn groter voor kinderen met sociaal-emotionele en sociaal-economische risico’s. Tevens zijn deze effecten groter bij een hogere educatieve kwaliteit van de kinderopvang. Ook zijn er bewezen positieve sociaal-emotionele effecten van kinderopvanggebruik vanaf ongeveer 2 jaar.

Voor wat betreft intensief gebruik van kinderopvang vóór de 2-jarige leeftijd is het beeld minder eenduidig. Leseman & Van Huizen vinden op basis van internationaal onderzoek en op basis van Nederlands cohortonderzoek geen positieve effecten en mogelijk kleine negatieve effecten op de sociaal-emotionele ontwikkeling tot de leeftijd van 1 á 1,5 jaar.[3] Dit geldt met name voor kinderen met sociaal-emotionele risico’s. De risico’s op negatieve effecten zijn kleiner of verdwijnen bij een hoge kwaliteit van kinderopvang. Dit onderstreept dus het belang van de kwaliteit van de kinderopvang. In Nederland lijken de risico’s op negatieve effecten zeer beperkt doordat de kwaliteit in internationaal opzicht hoog is. Bovendien gaan jonge kinderen in Nederland ten opzichte van andere landen gemiddeld minder uren naar de kinderopvang.

De periodieke rapportage maakt onderscheid tussen proceskwaliteit en structurele kwaliteit.[4] Een hoge proceskwaliteit van de kinderopvang is een belangrijke voorwaarde om bij te dragen aan de ontwikkeling van het kind. Proceskwaliteit valt uiteen in emotionele en educatieve proceskwaliteit. De emotionele proceskwaliteit scoort beter dan de educatieve proceskwaliteit. Beide vormen van proceskwaliteit zijn in alle opvangvormen stabiel gebleven en op onderdelen licht verbeterd, zoals bij de interactie van pedagogische medewerkers met de kinderen. In de dagopvang, peuteropvang en buitenschoolse opvang (bso) is de omgevingskwaliteit licht gedaald; de kwaliteit van de contacten met ouders en de kwaliteit van het activiteitenaanbod is verslechterd. Aangenomen wordt dat dit het gevolg is van de coronacrisis en de oplopende personeelstekorten in de kinderopvang.

De structurele kwaliteit is in de periode 2015-2021 gelijk gebleven. Tussen 2015 en 2017 was een stijgende lijn te zien in het naleven van de eisen aan de structurele kwaliteit. De wettelijke eisen zijn in de jaren daarna opgeschroefd als gevolg van de implementatie van de Wet Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang (Wet IKK). Er zijn signalen dat ook de structurele kwaliteit sinds 2021 onder druk staat als gevolg van de oplopende personeelstekorten en de corona-pandemie. Zo zien GGD’en een toename van overtredingen op kwaliteitseisen die samenhangen met personeel. Ook zijn er signalen over toename van incidenten.

Op de vraag of het beleid effectief is geweest voor de ontwikkeling van kinderen luidt de conclusie dat dit vermoedelijk het geval is. Het is niet mogelijk de effectiviteit van bepaalde maatregelen afzonderlijk te toetsen. Wel staat volgens de rapportage vast dat kwaliteit de bepalende factor is voor effecten van kinderopvang op de ontwikkeling van het kind dat naar de kinderopvang gaat. Er is de afgelopen jaren veel geïnvesteerd in kwaliteitsverbetering van de opvang, met de Wet IKK als belangrijke aanjager. De lichte verbetering op onderdelen van de kwaliteit en de vooruitgang die is geboekt in het bereiken van kinderen, ook in de lagere inkomensgroepen, duidt op effectief beleid. Het valt volgens de onderzoekers niet vast te stellen of dit doelmatiger ‑dus met minder middelen‑ had gekund, onder andere omdat de daadwerkelijke uitgaven van de sector aan kwaliteitsverbetering niet te achterhalen zijn en omdat de effecten van de verschillende maatregelen niet goed van elkaar te onderscheiden zijn. 

2.2 Betaalbaarheid en toegankelijkheid

Naast kwaliteit heeft de periodieke rapportage ook gekeken naar de toegankelijkheid en betaalbaarheid van het kinderopvangbeleid ten aanzien van de ontwikkeling van het kind.

Een belangrijk resultaat uit de rapportage is dat de wettelijke toegankelijkheid is toegenomen. Meer groepen ouders hebben recht op kinderopvangtoeslag en er zijn steeds meer ouders die daadwerkelijk gebruik maken van kinderopvang. Daarnaast heeft het verbetertraject Kinderopvangtoeslag de administratieve toegankelijkheid verbeterd.

De kinderopvangtoeslag is de afgelopen jaren meermaals verhoogd om de kinderopvang betaalbaarder te maken. Tegelijkertijd neemt het verschil tussen de maximum uurprijs en de daadwerkelijk gehanteerde tarieven voor dagopvang en bso de afgelopen jaren toe. Daardoor lijkt het erop dat de betaalbaarheid van dagopvang en bso sinds 2019 afneemt.

Het gebruik van formele kinderopvang is onder alle leeftijdsgroepen en inkomensgroepen toegenomen sinds 2015. Van het aantal rechthebbenden op kinderopvangtoeslag is het gebruik onder de laagste 20% inkomensgroep tussen 2015 en 2021 gestegen van 25% naar 37%. De hogere kinderopvangtoeslag voor lagere inkomens lijkt effectief om meer (kwetsbare) kinderen ontwikkelkansen te geven. Ook gaan meer peuters naar een voorschoolse voorzieningen, en gaan zij gemiddeld meer uren. Dat is goed nieuws.

Niettemin blijft het gebruik van kinderopvang onder lagere inkomensgroepen nog flink achter in vergelijking met hogere inkomensgroepen. Ook zien we dat, ondanks een stijging in bereik, 11% van de peuters niet naar peuteropvang gaat.

Daarnaast is de intensiteit van het gebruik van kinderopvang in Nederland nog relatief laag (kinderen gaan een tot twee dagen per week). Terwijl uit onderzoek blijkt dat intensief gebruik (vanaf drie dagen per week) voor peuters een positief effect heeft op de cognitieve ontwikkeling, met name op de taal- en leesontwikkeling. Er blijft dus werk aan de winkel.

In de rapportage wordt aangegeven dat de toegankelijkheid van het kinderopvangstelsel nog verder kan worden verbeterd door als overheid te kiezen voor het verruimen van het toegangsrecht kinderopvangtoeslag. Bijvoorbeeld door het loslaten van de arbeidseis voor bepaalde groepen en/of een bepaald aantal uur. Tegelijkertijd staat een verruiming van de wettelijke toegankelijkheid op gespannen voet met verbetering van de reële toegankelijkheid (aantal beschikbare kindplaatsen).

De rapportage beschrijft ook hoe doelmatig het beleid is in het bereiken van kinderen met risico op achterstanden. De rapportage concludeert dat wanneer de huidige middelen (KOT-middelen, peutermiddelen en VE-middelen) van de overheid aan kinderopvang en voorschoolse educatie nog gerichter en intensiever voor deze groep waren ingezet, de totale ontwikkelwinst waarschijnlijk groter was geweest.

3. Reactie van het kabinet

De ontwikkeling van kinderen bevorderen is één van de twee (nevengeschikte) hoofddoelen van de kinderopvang. Een voorwaarde daarvoor is dat de kinderopvang van goede kwaliteit is. De periodieke rapportage bevestigt het beeld dat we waardering mogen hebben voor de kwaliteit die veel kinderopvangorganisaties dagelijks neerzetten. Het beeld in de Landelijke Kwaliteitsmonitor Kinderopvang is stabiel, wat een prestatie is gezien de coronacrisis en de toenemende arbeidsmarkttekorten.

Tegelijkertijd zien we dat het huidige personeelstekort ervoor zorgt dat de kwaliteit van de kinderopvang onder druk staat. GGD’en zien een toename van overtredingen op kwaliteitseisen die samenhangen met personeel. Ook zijn er vanuit de sector signalen over toename van incidenten.

Dat maakt het extra belangrijk om aandacht te hebben voor het waarborgen van de kwaliteit en voor de ontwikkeling van kinderen op de kinderopvang. In paragraaf 3.1 ga ik daar nader op in. De rapportage levert hieraan een waardevolle bijdrage.

De periodieke rapportage richt zich op de ontwikkeling van het kind. Ouders ondersteunen om deel te nemen aan de arbeidsmarkt is het andere hoofddoel van kinderopvang. Het doel van arbeidsparticipatie is onderwerp van een aparte rapportage op een later moment en is in deze rapportage buiten beschouwing gelaten. In het kinderopvangbeleid vindt doorlopend een integrale weging plaats van beide belangen. Met dat uitgangspunt is deze brief geschreven.

3.1 Kwaliteit

In de afgelopen jaren is er met de Wet IKK (Kamerstuk 34597) veel geïnvesteerd in de kwaliteit van de kinderopvang in Nederland. Ik ben blij dat de periodieke rapportage concludeert dat deze beleidsinvestering vermoedelijk heeft bijgedragen aan kwaliteitsverbetering en daarmee de ontwikkeling van kinderen.

Tegelijkertijd staat de kwaliteit onder druk door het personeelstekort. Dat is ook de reden dat mijn ministerie samen met de sector vol inzet op het verminderen van de personeelstekorten (hier ga ik nader op in onder het kopje 3.2 Betaalbaarheid en toegankelijkheid). Ik herhaal daarbij dat de kwaliteit en veiligheid van de kinderopvang altijd voorop moeten staan. Een kinderopvangorganisatie dient verantwoorde kinderopvang aan te bieden. Indien dat op enig moment (bijvoorbeeld vanwege personeelstekort) niet mogelijk is, dan moet de kinderopvangorganisatie een groep of locatie tijdelijk sluiten. Ik zal de kwaliteit en de gevolgen van aanpassingen van eisen nauwlettend volgen met de Landelijke Kwaliteitsmonitor Kinderopvang en de aanvullende monitor van de kwaliteitseisen die ik heb aangekondigd.[5] Daarnaast ben ik zoals (reeds aangekondigd) voornemens een registratie- en meldplicht in te voeren voor (ernstige) incidenten in de kinderopvang.[6] Het doel is om meer zicht te houden op het aantal incidenten en te waarborgen dat kinderopvangorganisaties en het toezicht hier adequaat op kunnen acteren.

De arbeidsmarkttekorten zijn voor mij geen reden de kwaliteitseisen te versoepelen. Wel is het reden om enkele knelpunten op de werkvloer versneld aan te pakken. In een gezamenlijk traject met sector- en toezichtpartijen werken we aan het herijken van de kwaliteitseisen, met als doel om deze effectiever te maken en beter te laten aansluiten op de praktijk. Uitgangspunt is dat aanpassing van de kwaliteitseisen de kwaliteit ten goede komt of in ieder geval niet schaadt. Recent heb ik uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken.[7]

Uit de rapportage blijkt dat er op specifieke onderdelen van de kinderopvang kwaliteitsverbetering mogelijk is. Dat sluit aan bij lopende trajecten. Zo is bij de herijking van de kwaliteitseisen specifiek aandacht voor de buitenschoolse opvang, met als doel een divers en uitdagend activiteitenaanbod te bevorderen en daarmee de brede ontwikkeling van kinderen te stimuleren. Daarnaast zal mijn ministerie onderzoek laten uitvoeren naar stabiliteit in de kinderopvang, wat een belangrijke voorwaarde is voor emotionele veiligheid en daarmee de ontwikkeling van kinderen. Tot slot heb ik aangekondigd wettelijke maatregelen te nemen om de kwaliteit van de gastouderopvang beter te waarborgen.[8]

Naast bovengenoemde maatregelen waarop reeds beleid in ontwikkeling is, suggereert de rapportage om professionalisering van pedagogisch medewerkers en gastouders te bevorderen met stimulerende (niet-wettelijke) maatregelen. De vaardigheden van professionals op de opvang is een van de belangrijkste factoren voor de kwaliteit van de kinderopvang en daarmee voor de ontwikkeling van kinderen. De rapportage beschrijft mogelijkheden om hier een impuls aan te geven, bijvoorbeeld door het vergroten van interactievaardigheden van pedagogisch medewerkers, het verbeteren van de kwaliteitszorg van kinderopvangorganisaties of het versterken van het partnerschap tussen kinderopvang, ouders en andere actoren rondom kinderen. Het is aan een volgend kabinet om hier beslissingen over te nemen en verder mee aan de slag te gaan. Daarbij kan het volgende kabinet leren van eerdere ervaringen die mijn ministerie heeft opgedaan met een subsidie voor training van interactievaardigheden bij pedagogisch medewerkers.

Uiteraard werkt de kinderopvangsector iedere dag aan een goede kwaliteit. De sector onderneemt zelf initiatieven om de kwaliteit te verbeteren en om transparantie te vergroten, bijvoorbeeld met de Kwaliteitscode kinderopvang die nu in ontwikkeling is. Ik volg deze initiatieven met belangstelling en blijf hierover in gesprek met de sector.

3.2 Betaalbaarheid en toegankelijkheid

Ik ben blij dat het gebruik van kinderopvang sinds 2015 is toegenomen, ook onder lagere inkomens. Hierdoor konden meer ouders arbeid en zorg combineren en jonge kinderen zich ontwikkelen. Het meermaals verhogen van de kinderopvangtoeslag lijkt effectief te zijn geweest om meer (kwetsbare) kinderen te bereiken, die hierdoor ontwikkelkansen kregen. Dat is een mooi resultaat.

Tegelijkertijd is de ontwikkeling van de tarieven in de kinderopvangsector voor mij een belangrijk aandachtspunt, omdat het van invloed kan zijn op de toegankelijkheid. Het risico bestaat dat tarieven steeds meer en vaker boven de maximum uurprijzen komen te liggen. Ik blijf dit in de gaten houden.

Verder blijven SZW en Toeslagen werken aan het verbeteren van de dienstverlening bij de kinderopvangtoeslag en het tegengaan van hoge terugvorderingen. Hierbij is speciale aandacht voor mensen met een laag doenvermogen. Dat zijn mensen die (tijdelijk) niet in staat zijn om het toeslagenproces juist en tijdig te doorlopen, waardoor zij geen gebruik maken van de huidige dienstverlening of daar moeite mee hebben. Vanuit het Verbetertraject Kinderopvangtoeslag is een onderzoek naar de verbetering van de dienstverlening voor mensen met een laag doenvermogen uitgevoerd. De komende tijd bekijken we gezamenlijk hoe de uitkomsten daarvan kunnen helpen om ervoor te zorgen dat het aanvragen en wijzigen van toeslagen zo eenvoudig mogelijk kan verlopen.

Een mooie ontwikkeling is dat het bereik van peuters in de leeftijd van 2,5 tot 4 jaar tussen 2017 en 2021 is gestegen. Van alle peuters ging in 2021 ongeveer 89% naar een voorschoolse voorziening, zoals dagopvang, peuteropvang of voorschoolse educatie.

Het gebruik van kinderopvang onder lagere inkomens neemt toe, maar blijft nog achter bij andere inkomensgroepen. Het grootste ontwikkelpotentieel van kinderopvang bevindt zich bij kinderen met risico’s op ontwikkelachterstanden, zo blijkt uit de periodieke rapportage. Intensief gebruik van kinderopvang of peuteropvang heeft juist bij deze peuters een positief effect op hun cognitieve ontwikkeling, met name op de taal- en leesontwikkeling. Naast de kinderopvangtoeslag zijn ook peutermiddelen beschikbaar voor gemeenten om het bereik van peuters te verhogen. Daarnaast loopt vanuit het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) het Programma Ontwikkeling Jonge Kind[9], dat in dit verband belangrijk is. Dit programma heeft onder andere als doel de deelname aan voorschoolse educatie van peuters met taalachterstand in twintig focusgebieden te verhogen. Tevens zet dit programma in op het beter en meer betrekken van ouders bij de ontwikkeling van hun kind in de thuissituatie. Ook dat draagt bij aan deelname aan voorschoolse educatie.

Daarnaast is het programma School en Omgeving van OCW in schooljaar 2022/2023 in kwetsbare wijken van start gegaan.127 coalities bieden een buitenschools aanbod aan kinderen en jongeren in kwetsbare wijken. Coalities bestaan uit scholen, gemeenten en andere lokale partijen zoals sport- en cultuurorganisaties, buitenschoolse opvang, welzijnswerk en bedrijven uit de regio. Met het aanbod kunnen de kinderen en jongeren hun kennis, talenten en vaardigheden in de volle breedte ontdekken, ontwikkelen en benutten. Samen met de minister voor PVO kijken we hoe de buitenschoolse opvang en het programma School & Omgeving zo goed mogelijk op elkaar kunnen aansluiten. In september hebben de huidige coalities opnieuw subsidie kunnen aanvragen, aangevuld met scholen waar de nood het hoogst is.

Als het gaat om kinderen met een extra zorg- en/of ondersteuningsbehoefte in de kinderopvang, wordt samen met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en het Ministerie van OCW de doorontwikkeling van inclusieve kinderopvang gestimuleerd. Dit gebeurt door kennis engoede praktijkvoorbeelden te delen met gemeenten en kinderopvangorganisaties. Daarnaast wordt verkend of en hoe belemmeringen kunnen worden weggenomen. Het gaat dan om de mogelijkheid om (jeugd)zorgpersoneel in te zetten in de reguliere kinderopvang en het stimuleren van meer buitenschoolse opvang voor kinderen in het speciaal (basis)onderwijs.

Ook de regeling sociaal medische indicatie (SMI) is een belangrijk instrument om de ontwikkeling van kinderen te stimuleren. Gemeenten kunnen aan gezinnen waar sociaal medische problematiek speelt een vergoeding geven voor deelname aan kinderopvang. Door stijgende prijzen, toenemend beroep op SMI en beperkt budget geven gemeenten echter aan dat ze niet alle kinderen kunnen helpen, of slechts voor korte duur of een beperkt aantal dagen. Samen met gemeenten en VNG kijk ik naar deze knelpunten en wat voor mogelijkheden er zijn om hiermee om te gaan.

De toegankelijkheid van de kinderopvang heeft ook mijn aandacht waar het gaat over het personeelstekort en de effecten daarvan. Er wordt momenteel samen met de sector op drie pijlers ingezet om de tekorten tegen te gaan: nieuwe medewerkers aantrekken, huidige medewerkers behouden en hen stimuleren meer uren te werken[10]

Ik zie hiervoor ook een essentiële rol weggelegd voor kinderopvangorganisaties, die voortvarend aan de slag zijn met de principes van modern werkgeverschap om een aantrekkelijke baan in de kinderopvang te kunnen (blijven) bieden.

3.3 Herziening financieringsstelsel

In het Coalitieakkoord ‘Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst’ (bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) is afgesproken om de kinderopvangtoeslag af te schaffen en toe te werken naar een nieuw financieringsstelsel voor de kinderopvang. Uitgangspunten voor het ontwerp zijn een hoge inkomensonafhankelijke overheidsvergoeding van 96% van het maximum uurtarief voor werkende ouders. De vergoeding wordt rechtstreeks uitgekeerd aan de kinderopvangorganisaties. Aangezien het huidige kabinet demissionair is, is het aan een volgend kabinet om beslissingen te nemen rondom een herziening van het financieringsstelsel van de kinderopvang, onder andere over de invulling van de arbeidseis. In de brief “Stand van zaken herziening financieringsstelsel kinderopvang”, die in september naar de Tweede Kamer is verstuurd, vindt u meer informatie over de stand van zaken van het ontwerpproces en dilemma’s en afwegingen rondom een nieuw financieringsstelsel.

Tot slot

De periodieke rapportage biedt waardevol inzicht in hoe het staat met het kinderopvangbeleid ten aanzien van de ontwikkeling van het kind tot en met 2022. Het laat zien dat de kwaliteit, toegankelijkheid en de betaalbaarheid van de kinderopvang de afgelopen jaren is toegenomen, maar ook dat de kwaliteit onder druk staat en dat er ruimte is om de kwaliteit en het bereik verder te ontwikkelen. In deze brief geef ik aan welke beleidsinitiatieven al lopen, waarmee een volgend kabinet verder aan de slag kan.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

C.E.G. van Gennip


[1] Kamerstuk 31 322, nr. 462.

[2] De kwaliteit wordt gemeten met een zevenpuntsschaal en valt uiteen in twee onderdelen. In de nieuwste LKK-meting (2021) scoort de emotionele proceskwaliteit hoog op de benchmarks van het instrument (bijna 6 op een schaal van 7). De educatieve proceskwaliteit bevindt zich net boven het midden van de meetschaal (tegen de 4 op een schaal van 7). Zie verder Kamerstuk 31 322, nr. 508.

[3] Bijlage bij Kamerstuk 31 322, nr. 467

[4] De structurele kwaliteit betreft de randvoorwaarden die proceskwaliteit mogelijk maken. Structurele kwaliteitskenmerken zijn veelal vastgelegd in de Wet kinderopvang (bijv. beroepskracht-kindratio, groepsgrootte, opleidingsniveau beroepskrachten en het pedagogisch beleid). Proceskwaliteit is de kwaliteit van de ervaringen die kinderen opdoen in hun interacties met de sociale en materiële omgeving. Proceskwaliteit kan worden onderscheiden naar emotionele en educatieve kwaliteit.

[5] Kamerstuk 31 322, nr. 490.

[6] Kamerstuk 31 322, nr. 488.

[7] Kamerstuk 31 322, nr. 508.

[8] Kamerstuk 31 322, nr. 491.

[9] Kamerstuk 31 293, nr. 694.

[10] Kamerstuk 31 322, nr. 488.